Het is nacht een uur of één en kuierend loop ik door donkere straten. Met mijn handen diep in mijn zakken en mijn hoofd naar de grond gebogen. Een zacht voorjaarsregentje daalt ruisend neer op het jonge groen maar verder is er geen geluid hoorbaar, geen zuchtje wind voelbaar en geen mens te zien. Vraag mij niet waarom maar in gedachten hoor ik Marlene Dietrich “Lili Marleen” zingen en ik neurie met haar mee; in de verte hoor ik zelfs een accordeon zachtjes met ons meespelen.

Straatlantaarns schijnen hun licht door de nevel van regen en bij sommigen zijn er spinnenwebben omheen zichtbaar die het lichtschijn een mysterieuze aanblik geven. Niemand ziet mij, niemand weet wat ik voel, wat ik hier doe, of wat ik denk. Er ligt een ingedeukt cola blikje op het voetpad. Ik kan het niet laten om er een rotschop tegen te geven, waar het heen vliegt zal mij een zorg zijn; niemand die het ziet. Meteen stuift er een kat uit de bosjes en ik schrik me te pletter.

De lege trambaan met zijn glimmende rails laat het spoor zien, zo ver, dat in de verte de railstaven elkaar lijken te raken. Een autoweg ligt ernaast met nat glimmend asfalt, maar verkeer is er niet. Verkeerslichten knipperen geluidloos en er is niemand die zich er aan stoort. In een flat naast de autoweg brand één schraal lichtje in een van de vele donkere woonkamers.
De straat waar ik woon ligt er verlaten bij. Sporen op het natte asfalt tonen aan dat er niet lang geleden een voertuig is langsgereden. Afdrukken van voetstappen staan in de hal en zij leiden naar de ingang. Ik open de voordeur en stap in de lift om naar de negende etage te gaan. Op de galerij kijk ik nog een keer uit over mijn nachtelijk Schiedam: Zij slaapt.

Als ik binnenkom en de deur sluit hoor ik een zacht gezoem. Mijn computer staat nog aan. De mediaplayer heeft het hele ritueel afgespeeld. Ik kijk naar de nummers die zijn afgespeeld en naar het laatste nummer, van Helmut Zacharias:  Hörst du mein heimliches rufen.

©Prlwytskovsky.