Nog maar net thuis gekomen van een schoolmiddag op de Prinses Marijke school kreeg ik een kop thee van mijn moeder en wilde daarna meteen weg om mijn vader van zijn werk te halen. Die school heette destijds zo omdat onze Prinses Marijke nog niet was omgeturnd naar Christina, vandaar.
Een jaar of 8 zal ik geweest zijn, zo halverwege de 50’er jaren van de vorige eeuw. Ik liep op mijn manier gehaast vanaf de Talmalaan de Doctor Boslaan in. Dan rechtsaf via de Savorin Lohmanlaan linksaf de Doctor Kuyperlaan in. Bij de Thorbeckesingel rechtsaf en het paadje in naast de katholieke begraafplaats waar de oude Schiedamse distillateurs zijn begraven. Met aan het einde een steile hol naar de Vlaardingerdijk. Van daaruit zag ik de molen de Drie Koornbloemen vrolijk zijn wieken ronddraaien. Een pracht gezicht vond ik dat.

Op de kruising met de Westvest wachtte ik altijd even aan de voet van de molen om te kijken. Een gigantische grote windmolen die zijn wieken met grote slagen in het rond liet draaien, aangedreven door de wind. Woesj … woesj … woesj … hoorde je het klappen van de wieken.
Ik stak ik de Westvest over en liep aan de linkerkant de hol van de Korte Haven af. De mandenmaker was druk aan het werk. Hij verpakte grote glazen flessen in een metalen korf en stopte stro tussen het glas en de korf in. Dat stro was gebonden op rollen van ca 60cm breed, die precies in de korf op maat werden afgesneden. Met grote klappen werd de mandfles met de bodem op de grond gegooid om de fles goed stevig in de korf te ‘zetten’.

Verderop was de timmerfabriek. Er was altijd veel bedrijvigheid daar. Stofwolken van de snerpend gillende zaagmachines zorgden ervoor dat je niet goed naar binnen kon kijken. Als de timmerman mij zag staan nam hij mij altijd even mee naar binnen en dan mocht ik rondkijken. De timmerman kende mij want mijn vader werkte in het pand ernaast.

Dan loop ik door de boogingang het bedrijf waar mijn vader werkt binnen. Een boogingang die heden ten dage nog steeds bewaard is gebleven. Gelukkig.
Zodra ik binnen kwam werd ik begroet door de daar wonende- en naamloze poes op een manier alsof zij wist dat ik eraan kwam. Het personeel begroette mij ook altijd lachend en dan kreeg ik een zakje met katjesdrop van mijn vader. Een heerlijk avontuur vond ik dat altijd en soms liep ik alle trappen op, naar de zolder in de nok van het pand op de vierde vloer. Zoals men dat daar noemde.

Om vijf uur werd ik door mijn vader geroepen en nadat pa alles had afgesloten klom ik bij hem achterop de fiets. De man trapte zich dan rot op het met kinderkopjes geplaveide wegdek, tegen de hol van de Korte Haven op.
De kruising met de Vlaardingstraat was ontzettend druk met fietsende werkmensen die naar huis wilden. Bij hotel Beiersbergen brandde het licht volop en de Drie Koornbloemen draaide onvermoeibaar zijn wieken suizend in het rond.
Moeizaam tussen het fiets- en autoverkeer van de Nieuwe Haven stak pa fietsend over naar de Vlaardingerdijk, en stopte bij het sigarenwinkeltje van Pietje. Daar haalde hij altijd zijn half zware Drum shag met een pakje mascotte vloe. Pietje was eigenlijk een vrouw die met haar transportfiets in de nieuwbouwwijken de aannemingsfirma’s van Muijs & de Winter langsging om haar rookwaren te slijten.

Nadat mijn vader zijn fiets in de kelder had gezet en de brievenbus had geleegd liepen wij hijgend de trappen op naar de vierde etage van onze flat. Een vermoeiende werkdag liep ten einde.
Vermoeiend ja, want zo’n dag ging bij ons mannen niet in de koude kleren zitten.

©Prlwytskovsky.